NIEUWSBERICHT

Terug naar nieuwsoverzicht

20-07-2015

Avontuur in het subsidierecht

Terwijl het subsidierecht in theorie relatief eenvoudig lijkt, kan dat in de praktijk flink tegenvallen. Dat heeft ook het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ (het Fonds) ontdekt na een recente uitspraak op het hoger beroep van Stichting Holland Opera (de Stichting), een Amersfoorts theater dat zich op jeugdvoorstellingen richt.

Het Fonds had een subsidieplafond opgesteld en heeft alle subsidieaanvragen vervolgens door een adviescommissie laten beoordelen. De beoordelingen leidden tot een rangorde, waarbij de Stichting als vierde eindigde. Het advies van de commissie was om de Stichting subsidie te verlenen ‘voor zover de beschikbare middelen dat toelaten’: het was namelijk niet meer mogelijk om de volledige subsidieaanvraag binnen het subsidieplafond te verlenen.

Met dat besluit kon de Stichting zich niet verzoenen. Het eiste inzage in de stukken van de andere aanvragers, niet zozeer omdat het de andere theaterinstellingen hun subsidie niet gunde, maar omdat het inzicht wilde verkrijgen in de totstandkoming van de rangorde. De Afdeling is het met de Stichting eens. Vanuit het oogpunt van effectieve rechtsbescherming vergt de door het Fonds gebruikte verdelingssystematiek dat ook de beoordeling van hoger geëindigde aanvragen aan de orde kan worden gesteld in een procedure tegen de eigen afwijzing. Dat de aanvragen grotendeels op zichzelf zijn beoordeeld en niet met elkaar zijn vergeleken, doet daaraan niet af.

Het is ook niet noodzakelijk om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de toewijzing van andere aanvragen. Sterker nog: dat zou in dit geval waarschijnlijk ook niet hebben gekund, omdat de Stichting geen belanghebbende is. (Van een belang als concurrent was bijvoorbeeld geen sprake.) Het motiveringsvereiste brengt in deze omstandigheid echter met zich dat het Fonds (met inachtneming van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb) zoveel mogelijk inzage in de relevante stukken moet krijgen. Alleen inzage in de beoordelingen van de adviescommissie is onvoldoende.

Een redelijke uitleg van artikel 4:25, derde lid, van de Awb brengt voorts met zich dat het de Stichting niet kan worden tegengeworpen dat de subsidieverleningen aan de andere aanvragers al in rechte onaantastbaar zijn geworden. Dat betekent dat het Fonds het subsidieplafond ter uitvoering van de uitspraak mag overschrijden.

Ten slotte voorziet de Afdeling zelf ook nog ten dele in de zaak door zich uit te spreken over de beoordeling van de subsidieaanvraag met betrekking tot het criterium ‘ondernemerschap’. Dat leidt ertoe dat de Stichting een punt extra toegewezen krijgt, waardoor het al met al als derde in de rangorde eindigt. Het Fonds mag met deze uitspraak aan de slag – en zal zich moeten beraden hoe het in de toekomst met de verdeling van het subsidieplafond omgaat, wil het zichzelf niet nog eens in de vingers snijden.

ECLI:NL:RVS:2015:2258.

 

© JuristenRijk