NIEUWSBERICHT

Terug naar nieuwsoverzicht

03-12-2015

Relativiteit en het naleven van de wet

Staatsraad advocaat-generaal (AG) Widdershoven heeft op verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een conclusie geschreven over de toepassing van het relativiteitsvereiste (artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht).

Het betreft een procedure waarin bouwmarkt Praxis opkomt tegen de wijziging van een bestemmingsplan door de gemeenteraad van Zwolle, waardoor het concurrerende Hornbach in de buurt van een Praxisfiliaal ook een vestiging kan plaatsen. De gemeenteraad heeft de bezwaargronden van Praxis met een beroep op het relativiteitsvereiste afgedaan. Volgens Praxis kan dit vereiste haar echter niet worden tegengeworpen, omdat zij aan het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel de concrete verwachting mocht ontlenen dat de gemeenteraad in overeenstemming met het recht handelt.

De AG concludeert dat in zulke gevallen een correctie op artikel 8:69a nodig is. Ook de schending van een wettelijke norm die de belangen van Praxis niet beoogt te beschermen (en op zichzelf genomen dus niet tot vernietiging van een besluit kan leiden), kan bijdragen tot het oordeel dat het vertrouwensbeginsel of gelijkheidsbeginsel is geschonden. Die beginselen beogen wel de belangen van Praxis te beschermen. Volgens de AG is een dergelijke schending een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor het honoreren van een beroep. Daartoe moet namelijk ook worden voldaan aan de vereisten die voor die beginselen gelden.

Voor honorering van het vertrouwensbeginsel is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat ten opzichte van Praxis concrete verwachtingen zijn gewekt. Praxis kan zich niet in algemene zin beroepen op het vertrouwen in de naleving van wettelijke regels.

Voor honorering van het gelijkheidsbeginsel is het noodzakelijk dat Praxis daadwerkelijk is benadeeld doordat verplichtingen zijn opgelegd waaraan een ander als gevolg van een schending van een wettelijk voorschrift niet hoeft te voldoen, terwijl de situatie wat betreft de geldende wettelijke voorschriften en de feiten voldoende vergelijkbaar is.

Het tegenwerpen van het relativiteitsvereiste is volgens de AG niet in strijd met het beginsel van de effectieve rechtsbescherming.

ECLI:NL:RVS:2015:3680.

 

© JuristenRijk